Deut 14:1-21. Wat zijn jouw principes t.a.v. het eten van vlees en vis en waar zijn die op gebaseerd? 1 Omdat u kinderen van de HEER, uw God, bent is het u niet geoorloofd als teken van rouw uw lichaam te kerven of het haar op uw voorhoofd weg te scheren. 2 Want u bent een volk dat aan de HEER, uw God, is gewijd: u heeft hij uitgekozen om, anders dan alle andere volken op aarde, zijn kostbaar bezit te zijn. 3 U mag niets eten dat door de HEER wordt verafschuwd. 4 De volgende dieren mag u eten: runderen, schapen, geiten, 5 herten, gazellen, reeën, steenbokken, spiesbokken, antilopen, wilde schapen, 6 en alle andere dieren die gespleten hoeven hebben – dus hoeven die helemaal gedeeld zijn – en bovendien hun voedsel herkauwen. Dat zijn de dieren die u wel mag eten. 7 Maar dieren die alleen herkauwen of alleen gespleten hoeven hebben, mag u niet eten. Kamelen, hazen en klipdassen zijn herkauwers, maar hebben geen gespleten hoeven; daarom gelden ze voor u als onrein. 8 En zwijnen hebben wel...