Eer
Spreuken 26:1. Wie eer jij?
1 Zoals sneeuw niet bij de zomer past,
en regen niet bij de oogst,
zo past eer niet bij een dwaas.
Juich, dien, kom, erken
Voor wie juich jij?
Wie dien jij?
Bij wie ben jij graag?
Wie geef jij erkenning?
Zijn dat dwazen die met hun sneeuw de zomer verpesten of met hun regen de oogst bederven? Of is dat God die in zijn onmetelijke wijsheid en liefde jouw leven die bestemming kan geven waarvoor het gemaakt is, zoals de zomer bedoeld is om lekker warm te zijn en de oogsttijd voor veel vruchten.
Dwazen genoeg in deze wereld. Een hoop geblaat, maar weinig wol. Geef ze geen eer. Het komt ze niet toe.
Zo, genoeg beeldspraak voor vandaag. Het slotakkoord is voor de Heer, die al onze eer toekomt.
Psalmen 100:1-5 / NBV
1 Een psalm voor het dankoffer.
Juich de HEER toe, heel de aarde,
2 dien de HEER met vreugde,
kom tot hem met jubelzang.
3 Erken het: de HEER is God,
hij heeft ons gemaakt, hem behoren wij toe,
zijn volk zijn wij, de kudde die hij weidt.
4 Kom zijn poorten binnen met een loflied,
hef in zijn voorhoven een lofzang aan,
breng hem hulde, prijs zijn naam:
5 de HEER is goed,
zijn liefde duurt eeuwig,
zijn trouw van geslacht op geslacht.
Reacties
Een reactie posten